Wtva

Rechter buigt zich voor het eerst over studiekosten sinds invoering Wtva

Per 1 augustus 2022 is de Wet Transparante en Voorspelbare Arbeidsvoorwaarden (Wtva) van kracht. Het doel van deze wet is om arbeidsvoorwaarden van werknemers te verbeteren door ze duidelijker en voorspelbaarder te maken. 

De nieuwe regels hebben in de tussentijd gezorgd voor veel onduidelijkheden. Op 10 januari 2023 heeft de Rechtbank Utrecht zich voor het eerst uitgesproken over een kwestie rondom de Wtva.

Wat is er veranderd?

Voor we het hebben over de uitspraak van de Rechtbank Utrecht gaan we een paar stappen terug.

Met de inwerkingtreding van de Wtva moeten werkgevers verplichte scholing kosteloos aanbieden. Het gaat om scholing die verplicht moet worden aangeboden op grond van de wet of cao. Je mag geen afwijkende afspraken maken; die zijn nietig. In de praktijk blijkt dat het vooral onduidelijk is wat er onder ‘verplichte scholing’ moet worden verstaan.

Onze wet kende voor de invoering van de Wtva al een algemene scholingsplicht, geregeld in artikel 7:611a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, die als zo’n wettelijke verplichting moet worden gezien. Dat wil zeggen dat een werkgever scholing moet aanbieden die noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie van de werknemer. De kosten van de scholing rusten dan op de werkgever. Een studieovereenkomst of -beding met andere afspraken is dus niet geldig.

Uitspraak Rechtbank Utrecht

Op 4 november 2022 is tussen een werkgever en een werknemer een studieovereenkomst tot stand gekomen. In de studieovereenkomst staat een terugbetalingsregeling vermeld waarvan de werknemer bij uitdiensttreding de lening aan werkgever moet terugbetalen. De lening wordt na drie jaar kwijtgescholden na het afronden van het theoretische gedeelte van de opleiding. De werknemer is van mening dat de studieovereenkomst die hij was aangegaan met zijn werkgever nietig was op grond van de Wtva. Hij stelde dat hier sprake was van ‘een noodzakelijke opleiding’. Volgens hem zou zijn werkgever hem hebben aangenomen met de bedoeling om hem (in de toekomst) als registeraccountant werkzaamheden te laten verrichten. Voor die functie was de opleiding noodzakelijk. De werknemer zou als registeraccountant onder meer zijn handtekening zou kunnen zetten onder jaarstukken.

Volgens de werkgever klopte dit niet. De werkgever stelde dat ten eerste de werknemer niet met die bedoeling was aangenomen. Ten tweede, voegde de werkgever toe, zelfs al was de werknemer met die bedoeling aangenomen, dan was de opleiding vooralsnog niet noodzakelijk geweest. De opleiding zou dus niet noodzakelijk zijn voor het werk van de werknemer waarvoor hij is aangenomen en evenmin vereist om de functie van registeraccountant te verrichten. Daarbij komt bij dat de werknemer op eigen verzoek de opleiding is gaan volgen, aldus de werkgever.

De kantonrechter oordeelde dat uit niets bleek dat de werknemer was aangenomen met het doel om registeraccountant te worden en dat de opleiding waarvoor de studieovereenkomst is aangegaan noodzakelijk zou zijn voor die beoogde functie of de huidige functie van werknemer. De rechtbank oordeelde dat hier geen sprake was van een ‘noodzakelijke opleiding’ en werknemer de studiekosten aan werkgever moet terugbetalen.

Wat staat er in de cao?

Onder het kopje 'Scholing voor behoud van vakmanschap', op bladzijde 59 van de cao Bouw & Infra, staat dat de werkgever een opleidings- en scholingsbeleid ontwikkelt, en dit uitvoert. Ieder kalenderjaar stelt hij een scholingsplan vast. Bij het opstellen van dit plan houdt de werkgever rekening met de wensen van de werknemers, en die worden drie maanden voor het invoeren van het plan over de inhoud geïnformeerd. Andere verplichtingen van de werkgever:

  • De werkgever stelt de werknemer in staat functiegerichte scholing te volgen. Komt de functie van de werknemer te vervallen? Of is de werknemer niet meer in staat zijn functie te vervullen? Dan stelt de werkgever hem in staat scholing te volgen die het mogelijk maakt de arbeidsovereenkomst voort te zetten. Dit laatste voor zover dit redelijkerwijs van de werkgever verlangd kan worden. Hiermee voldoet de werkgever aan zijn wettelijke scholingsplicht van artikel 7:611a lid 1 BW.
  • De werkgever betaalt alle kosten van deze scholing. Hij mag die kosten niet verrekenen met de transitievergoeding.
  • De werknemer volgt de functiegerichte scholing indien mogelijk tijdens werktijd. Als dit niet mogelijk is, wordt de tijd dat de scholing wordt gevolgd gezien als arbeidstijd.

Heb jij een studieovereenkomst en heb je hier vragen over? Neem dan contact op met ons via uta@fnv.nl